Sommige kroegen zijn smal en diep als doodlopende straatjes. De Tempelier is er zo een. Eenmaal binnen word je tussen de lichamen die de geul tussen bar en tafeltjes opvullen vanzelf de hele lengte van het café door gewalst. Peristaltisch. Tientallen konten – magere, brede, slappe, harde – proberen hun vorm in je af te drukken. Onder tafels lagen al heel wat honden. Ze kregen van hun vrouwtjes de cafés noirs die Floor en Laura bij de koffie serveerden.
Dit literaire baken (uit: De tandeloze tijd 1, Vallende ouders) bevindt zich in het interieur van café De Tempelier, Molenstraat 95.
Van der Heijden (Geldrop, oktober 1951) studeert vanaf 1970 tot 1976 aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, eerst kort psychologie, daarna filosofie waarin hij zijn kandidaats haalt.
In 1978 debuteert hij onder het pseudoniem Patrizio Canaponi met de verhalenbundel Een gondel in de Herengracht. Onder A.F.Th. van der Heijden schrijft hij in 1983 Vallende ouders, het eerste deel van de romancyclus De tandeloze tijd. Het verhaal is een terugblik en wordt achteruit verteld, het eindigt bij zijn jeugdjaren in hetzelfde dorp waar Van der Heijden geboren is.
In Vallende ouders verhaalt de hoofdfiguur, Albert Egberts, onder andere over zijn Nijmeegse tijd. Hij wenst te leven in de breedte, waarmee hij bedoelt dat je zoveel mogelijk de tijd moet rekken, wat hem door omstandigheden niet lukt. Als het leven in de breedte, het overwinnen van de tijd en de dood niet mogelijk zijn, kan men tenminste nog schrijven in de breedte. De lezer van De tandeloze tijd krijgt de indruk van een oneindige reeks nu-momenten, die als het ware simultaan optreden en daardoor de tijd tandeloos maken.
Algemeen wordt De tandeloze tijd beschouwd als een van dé literaire gebeurtenissen van de jaren tachtig en A.F.Th. van der Heijden als een van de belangrijkste auteurs van zijn generatie.
Hoewel sommige critici hem beschouwen als een schrijver die past in de Hollandse realistische traditie, ziet hij dit zelf totaal anders. Realisme leidt in zijn ogen vaak tot bekrompenheid en daarom zet hij zich ertegen af. Dat doet hij door de realiteit te manipuleren en vrij gebruik te maken van autobiografisch materiaal.
Zijn verleden weergeven in zijn verhalen is voor hem dan ook vooral het werk van zijn verbeelding. Het is, zoals hij het zelf noemt, een ‘verbale aangelegenheid’. Hij ziet zijn verleden ‘als een lappendeken, met flarden doopkleed, jute, synthetische zijde, vol gaten, mazen, winkelhaken’.
Die gaten noemt hij de ‘onontgonnen gebieden’ van zijn persoonlijkheid, die hij met zijn verbeeldingskracht bewerkt tot verhalen. Juist daardoor heeft het schrijven in de breedte geleid tot de monumentale romancyclus De tandeloze tijd.
A.F.Th. van der Heijden won voor zijn werk alle belangrijke literaire prijzen, van de Anton Wachterprijs (1979 voor zijn debuut), de Multatuli- en F.Bordewijkprijs (1986 voor De Gevarendriehoek), de AKO Literatuurprijs (2007 voor Het schervengericht), de Constantijn Huygensprijs ( 2011 voor zijn oeuvre), de Libris Literatuur Prijs (2012 voor Tonio) tot en met de P.C.Hooftprijs (2013 voor zijn gehele oeuvre).
Bron
A.F.Th. van der Heijden, De tandeloze tijd 1, Vallende ouders, Querido, 1983
Voor meer informatie zie hier