Deze drie fragmenten zijn afkomstig uit Mariken van Nimweghen, een mirakelspel van een onbekende auteur uit het begin van de zestiende eeuw. Deze gedramatiseerde legende met miraculeuze inslag is het product van de rederijkers. In Mariken heeft ‘de conste der rhetorica’ haar hoogtepunt bereikt. Het derde fragment (gezegd door Mariken) is een gedeelte uit een rederijkersrefrein waarin het verval van de kunsten wordt uitgedrukt.
Niet ver van Nijmegen woont Mariken bij haar oom Ghijsbrecht, type van de vrome eenvoudige dorpspastoor. Op een dag doet ze in de stad boodschappen voor hem. Zij ontmoet Moenen, een duivel van een man met wie zij uit wanhoop een verbond sluit. Hij neemt haar mee naar Antwerpen waar zij een zondig leven leidt in de herberg Den Gulden Boom, totdat na zes jaar haar verlangen naar het land van herkomst zo sterk wordt, dat ze met Moenen naar Nijmegen terugkeert. Ze arriveren op Maria Ommeganckdag. Op de markt is ze getuige van een wagenspel waarin een zondaar op voorspraak van Maria vergiffenis krijgt. Mariken komt tot inkeer en verlangt ook vergiffenis. Haar oom weet de duivelse invloed die Moenen op haar heeft met enkele spreuken te bezweren. Mariken maakt een pelgrimstocht naar Rome om vergiffenis te krijgen. Als boete moet zij ijzeren ringen dragen die vanzelf af zullen vallen als haar zondig leven haar vergeven is. In het klooster van de bekeerde zondaressen te Maastricht vindt zij rust en vallen na 23 jaar de ringen af.
Dankzij de voorspraak van Maria heeft haar naamgenote vergeving gekregen voor haar omgang met de incarnering van het kwaad.
Het baken met de bovengeciteerde teksten vindt men op een van de schuine vlakken van het Mariënburgplein tegenover de ingang van Parkeergarage Mariënburg.
Bron
Mariken van Nieumeghen, klassieke galerij, DNB, Uitgeverij Pelckmans, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1992