Oude huizen aan de kade
Zoo staren lichtschuwe uilen in de zon,
zooals die grauwe huizengevels staren
en suffen door den dag als oude vogels.
Maar met den avond staan zij scherp van bek
en scherp van klauwen op de winterlucht,
die gelig vlakt in ’t Westen, effen, koud.
Zeearenden, zoo zien zij over ’t water
heel donkere, groote beesten.
Oude huizen aan de kade
Augusta Peaux (1859-1944) publiceerde slechts twee dichtbundels: Gedichten (Haarlem, 1918) en Nieuwe gedichten (Haarlem, 1926) dat opent met Oude huizen aan de kade. Het gedicht is aangebracht op de kopgevel van het pand Lage Markt 81, grenzend aan de Waalkade. Het werd op 21 januari 2020 onthuld door burgemeester Hubert Bruls.
Vader Peaux was predikant, een ambt dat regelmatig verhuizingen met zich meebracht, Augusta verhuisde aldoor mee, had geen beroep, bleef ongetrouwd. Vanaf zijn emeritaat in 1901 woonde zij bijna onafgebroken in Nijmegen, eerst bij haar ouders aan de Sint Annastraat, later alleen of in gezelschap op vijf andere adressen in de Nijmeegse binnenstad. ‘Sedert jaren woont de dichteres in de oude keizerstad aan de Waal, het schoone Nijmegen, prachtverschijning voor wien het ziet van verre…en daar was het dat zij vele nieuwe gedichten schreef (Joannes Reddingius, Augusta Peaux, Groot Nederland jrg. 23, dl.II, 1925, pp 169-185)’. Zij overleed een dag na het bombardement op 23 februari 1944 aan longontsteking en werd bijgezet in het familiegraf op Rustoord, begraafplaats in Nijmegen. Men zoekt daar vergeefs naar haar naam.
Augusta Peaux was vooruitstrevend voor haar tijd, zij was een van de eerste vrouwen die de middelbare school (mms) volgden en was bevriend met Geertruida (Truus)Meuleman - dochter van de rector van het Nijmeegs gymnasium - die vrijwel zeker haar levensgezel was. Ook liet zij zich voorzichtig horen in kringen van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Zij ontmoette in haar leven Jacques Perk en werd door Willem Kloos bewonderd. Volgens bloemlezers Victor van Vriesland, Hans Warren en Gerrit Komrij is zij een van de grootste dichters die Nederland heeft voortgebracht. Mario Molegraaf, die haar werk bezorgde, beschouwt de twaalf laatste regels van Eenzaam kerkhof, haar bekendste gedicht, als de indrukwekkendste regels ooit in het Nederlands geschreven, Komrij sprak van ‘een ‘profetisch maar ook een ideaal gedicht’. Desondanks is zij zo goed als vergeten, ook al omdat zij een teruggetrokken leven leidde.
Augusta Peaux lijkt tot heel verschillende tijdperken te behoren. Wegens haar geboortejaar staat haar werk in bloemlezingen tussen dat van Kloos en Perk, maar ze debuteerde als dichter ná Van Ostayen en Nijhoff. Haar verstechniek is evenmin aan een bepaalde tijd gebonden. Zij schreef zelden sonnetten, koos in haar poëzie eerder voor de persoonlijke inzet - de vent - dan voor de vorm, termen gemunt door J.C.Bloem die haar bewonderde om haar ‘hartstochtelijke, haast stamelende poëzie’, om de ‘eigenaardige, wilde grootschheid’ ervan, die iedere Nederlandse nuchterheid mist.
Verrassend voor de dochter van een dominee is de heidense inslag van haar poëzie. In haar verzen is geen plaats voor Christus, slechts voor vóórchristelijke goden en bezielde natuur. Gezien haar afkeer van mensen en haar voorliefde voor oude goden lijkt IJsland wel voor haar gemaakt te zijn. In de teksten die zij over dat land schreef, klinkt door hoezeer zij hechtte aan eenzaamheid, en de omgang met mensen wenste te beperken: ‘Dit land wil eenzaam zijn, geen vriend van menschen,/ maar met de sterren en de zee alléén’ (Herinneringen aan IJsland). Peaux heeft altijd aandacht besteed aan de overweldigende natuurkrachten, vooral aan de overgangen van de ene fase naar de andere, van stilstand naar beweging, van zee naar land, van licht naar duisternis zoals in Oude huizen aan de kade.
Bron
Augusta Peaux, De wilgen, de velden, het water. Een keuze uit haar gedichten, Mario Molegraaf ed. (Dordrecht, 2014)