Op de lente
Doopt de huiskraai wittebrood in water,
drijft een grauwe gans haar kroost in bad
Scheert een eendenpaar voorbij, schatert
kwakend spetterspat de kippen kleddernat
Wij rusten roodbruin in een groene wei,
ruiken paarden, varkens, mensen, herten
Moeders warmte, melk en wol dichtbij,
vader hoornloos grazend in de verte
Wij zijn de zes pasgeboren lammetjes
van de Goffert, van de kinderboerderij
Wij zijn de zes pasgeboren rammetjes
Op de lente, op de lente wachten wij
Op de lente
Hoe toepasselijk om ‘Op de lente’ bij het begin van de lente te presenteren. Zo stond het dan ook gepland op de eerste zaterdag van de lente in maart 2020. Dat werd echter ook het begin van de coronapandemie, waardoor de onthulling moest worden uitgesteld met meer dan een jaar tot 12 juni, nog net in de lente van 2021. Marlies van Hulsentop, voorzitter van Stichting Kinderboerderij Hertenkamp De Goffert, kon toen samen met de dichter zijn literair baken onthullen bij genoemde kinderboerderij.
Merijn Hilte was geen onbekende op De Goffert: het korte gedicht op ‘De spade’ is van zijn hand. Dit monument uit 2006 is een eerbetoon aan de mannen die in de crisisjaren het Goffertpark met de hand hebben aangelegd. Ook ‘Op de lente’ heeft hij geschreven in 2005-2006, de jaren dat hij de eerste stadsdichter van Nijmegen was.
Hilte: “Ik herinner me nog heel precies dat ik in Kinderboerderij De Goffert was en observeerde hoe verschillende dieren daar het begin van de lente 'vierden'. Op dat moment werd de kiem gelegd voor het vers. Het was geen 'koude' observatie, juist de emotie herinner ik me nog levendig, een soort kinderlijke levenslust, verwachtingsvol, speels geluk. Ik meen me te herinneren dat het destijds koud was (geweest) voor de tijd van het jaar, dat het letterlijk 'wachten op de lente' was.”
Het gedicht verscheen op 21 maart 2006 in de Gelderlander waarin Hilte als de eerste Nijmeegse stadsdichter een aantal losstaande gedichten publiceerde.
Op de lente’ bestaat uit drie kwatrijnen waarvan het derde met een separate laatste regel afsluit: Op de lente, op de lente wachten wij, waarin verbinding met de titel wordt gelegd. Hoewel je eerst gedacht hebt aan een dronk, een gedicht om de lente te vieren, is die er weliswaar voor jonge gansjes, een stel kippen en een eendenpaar, maar nog niet voor de wij, zes pasgeboren lammetjes.
Het gedicht, dat zowel sterk metrisch is (vijfvoetige trochee) als zeer klankrijk (eind- en binnenrijm, assonantie, alliteratie), is een ode op de lente, op pasgeboren leven. In de titel wordt meteen die lente toegezongen, tegelijk gáát het over de lente. In de laatste regel van het gedicht komt de aap uit de mouw: ondanks de datum, is de lente er nog niet, althans niet voor de wij, zij wordt door de pasgeborenen verwacht.
Bron: De Gelderlander, 21 maart 2006