Ik kon vliegen en ik vloog. Ik was van huis opgestegen toen ik een sprongetje had gemaakt. Vanaf het dak. Hoog boven de straten uitgeschoven. Ik wist niet dat dit een stad was. Ik vloog ontzettend. Over de daken van de Fagelstraat, hoger dan Nijmegen. Ik zweefde langs de huizen en velden, het Galgenveld, Groenewoudseweg, Hazenkampseweg, Nimrodstraat, Dobbelmannweg, Groenestraat. Zie je me vliegen? Ik ontwaakte van de dekens in mijn mond. Ik was over de Wedren gevlogen.
Kees 't Hart
Vliegen over de Wedren
Hotel The Rebyl, Vierdaagseplein 1
Hotel The Rebyl, Vierdaagseplein 1
Vanochtend, vertelt Kees ’t Hart in zijn praatje voorafgaand aan de daadwerkelijke onthulling, heb ik met mijn vrouw Euf een sentimental journey gemaakt. ‘Op fietsen van het hotel zijn we langs alle bekende adressen in Nijmegen-oost gereden.’ Het is duidelijk, je maakt ’t Hart, geboren in Den Haag, drie decennialang woonachtig in Leeuwarden en sinds 2004 weer terug in Den Haag, niets wijs over de Waalstad. Hier in Nijmegen ging hij naar de middelbare school en was hij vier jaar lang beroepsofficier.
Toch wordt Kees ’t Hart eerder gezien als Friese schrijver. Dat komt volgens zijn oud-collega Herman Simissen doordat ’t Hart in 1986 min of meer debuteerde met een taalcursus. Samen met Nico van der Zee publiceerde ’t Hart Fries voor Elfstedenrijders. Heeft u hier ook schaatsers voorbij zien komen?. Later volgde ‘t Hart als een soort writer-in-residence gedurende het seizoen 2000-2001 voetbalvereniging Heerenveen. Het verslag hiervan is uitgegeven onder de titel Het mooiste leven.
Wie zich meer verdiept in het oeuvre van Kees ’t Hart zal concluderen dat zijn romans en verhalen op veel meer plaatsen spelen dan in Nijmegen of in Friesland. Zo is Vicenza het decor in Teatro Olimpico en staat een bezoek aan Goethe centraal in De ziekte van Weimar. Dat komt, zo verklaart ’t Hart, doordat hij iets leest, ziet of hoort en zijn fantasie daar mee op de loop gaat.
In de bundel Engelvisje & andere verhalen is het verhaal Straten en huizen, meubels en bestek opgenomen. De hoofdpersoon die zichzelf een ‘heel erge Groesbeeksewegjongen’ noemt – een begrip waarvan Simissen zich terecht afvraagt of lezers buiten Nijmegen zich daar iets bij kunnen voorstellen – droomt diezelfde hoofdpersoon over de straten aan weerszijden van de Groesbeekseweg. De afsluitende passage is voortaan te lezen als literair baken op een van de ruiten van de serre van hotel The Rebyl.
Bron: Kees 't Hart, Engelvisje en andere verhalen, Querido, 2010